10 werkprincipes

De werkprincipes die hier aangegeven worden zijn geen exhaustieve opsomming. We schetsen hier kort enkele van deze principes.

  • Er is de in de begeleiding specifiek aandacht voor de positieve mogelijkheden en de eigen krachten van het gezin. Ook het sociale netwerk waarin het gezin verblijft kan mogelijkheden bieden om greep te krijgen op de problematische opvoedingssituatie.

    De eigen krachten worden trapsgewijs geactiveerd (gaande van a naar e als van weinig naar sterk aanwezig zijn):

    • a – wat hulpvragers zelf kunnen, blijft hun ‘eigendom’ en verantwoordelijkheid. De begeleiders komen dan niet tussen. Hoogstens wordt gecheckt of een bepaalde taak haalbaar is.
    • b – Soms moet aan ‘mentale’ voorbereiding gedaan worden tijdens een begeleidingsmoment en blijkt deze voorbereiding voldoende te zijn opdat ouders of de minderjarige competent kunnen functioneren.
    • c – Méér ondersteuning kan gegeven worden door fysiek aanwezig te zijn (op de achtergrond of meer op de voorgrond, zonder dat de contextbegeleider echt het woord neemt of ‘overneemt’).
    • d – Soms wordt in aanwezigheid van de hulpvrager de taak overgenomen. De ‘overname’ wordt daarna altijd besproken en ‘teruggegeven’ aan de hulpvrager. De begeleider kàn dan als model dienen.
    • e – Uitzonderlijk zal een taak volledig door de contextbegeleider opgenomen (overgenomen) worden. In dit laatste geval moet er altijd nog een minimale feedback aan de minderjarige en aan de ouders gegeven worden.

    Als andere diensten rechtstreeks contact opnemen met het dagcentrum De Twijg wordt principieel doorverwezen naar de ouders (en de minderjarige) zelf of wordt de boodschap minstens aan hen teruggekoppeld.

    Een belangrijk aspect om hulpvragers emancipatorisch te laten functioneren is te streven naar een hoge betrokkenheid bij het opstellen en evalueren van de doelstellingen en van de concrete uitwerking van de hulpverlening (zowel minderjarige als ouders en de aanmelder).

  • De hulpverleningsrelatie stoelt op het mandaat dat onderhandeld wordt bij het begin (en bij evaluaties) van de hulpverlening, als een conclusie uit een samenspraak tussen de verschillende partijen (aanmelder, hulpvrager, contextbegeleider).

    Maar dit mandaat moet geregeld afgetoetst worden: bij het formuleren van de hulpverleningsdoelstellingen, bij het (tussentijds) voorstellen van hulpverleningsacties, …

    Bij het ervaren van weerstand moet de begeleider zich bezinnen over het mandaat en eventueel het mandaat herdefiniëren en een motiverende stijl hanteren.

  •  

    Het gebeurt dat een ouder en minderjarige slechts met de rug tegen de muur aanvaarden dat hulpverlening opgestart wordt en dat contextbegeleiders aan huis komen om hen te ondersteunen in het opvoeden van hun kind(eren). Begeleiders ervaren meermaals weerstand.

    Dit is trouwens te begrijpen: we schetsten hoger reeds dat mensen die in een problematische opvoedingssituatie leven getypeerd kunnen worden als ‘geschaad in het aangaan en continueren van intermenselijke relaties’. Ook de hulpverlener zal tijdens de begeleiding deze ‘relatieverstoordheid’ ten aanzien van zijn handelen èn van zijn persoon ervaren.

    De ‘werkbaarheid’ om hulp te kunnen verlenen dient gekoppeld te zijn aan ‘aanklampendheid’. Aanklampend hulpverlenen wil zeggen: bereid zijn de verstoorde of verbroken begeleidingsrelatie te herstellen, de eerste stap willen zetten, niet uit het lood geslagen worden bij persoonlijk gerichte aanvallen als gecamoufleerde weerstand, niet opgeven bij het niet navolgen van afspraken, …

    Het omgaan met die weerstand zal door teamreflectie gedragen moeten worden.

  • (zie ook :ouderlijke vaardigheden)

    Niemand kan de ouders ontslaan van de plicht om ouder te zijn. Ouderschap is gelinkt aan het opnemen van (onvoorwaardelijke) verantwoordelijkheid voor het kind. Hieraan zal wel eens moeten herinnerd worden. Begrippen als ‘passend ouder’-zijn, een ‘goed-genoeg-ouder’- zijn zijn opstappen om ouders op hun verantwoordelijkheid aan te spreken, waardoor ze ‘betere ouders’ kunnen worden.

    Een belangrijk aspect in het opvorderen van verantwoordelijkheid van de ouders is de vraag naar betrouwbaarheid van de ouders naar hun kind toe. Ook als schendt het kind het vertrouwen, toch worden de ouders telkens weer als volwassenen in hun op de proef gestelde betrouwbaarheid aangesproken.

    Als ouders respect en erkenning ervaren bij hun begeleiders, kunnen zij meestal wel meestappen in de aangeboden begeleiding. Zo tonen zij dat zij hun verantwoordelijkheid opnemen. Zelfs hun weerstand tegen de begeleiding kan een (nog onduidelijke) claim van hen zijn om hun opvoedingsverantwoordelijkheid op een eigen wijze op te nemen. De begeleider spiegelt deze opname van verantwoordelijkheid door ouders tegenover de maatschappelijke verwachtingen met betrekking tot het opnemen van opvoedingsverantwoordelijkheid.

     

  • De hulp van de contextbegeleiders in de opvoeding van een kind in een problematische opvoedingssituatie is nooit ‘gezinsvervangend’, maar enkel ‘ondersteunend’. Dit wil zeggen dat de verantwoordelijkheid over de kinderen omzeggens volledig bij de ouders blijft liggen. De begeleiders onderhandelen daartoe steeds met de ouders en met de minderjarige over de initiatieven die zij ontplooien in het kader van de begeleiding.

    Let wel: Als de leefsituatie te gevaarlijk wordt voor de minderjarige of voor andere gezinsleden, dan heeft de begeleider de verantwoordelijkheid om  – in eerste instantie mèt de ouders, maar als dit onmogelijk is, zonder de ouders –  zijn ‘verontrusting’ kenbaar te maken en (samen) afwegingen te maken in het belang van de minderjarige, waardoor de verantwoordelijkheid van de ouders in het gedrang kan komen. De contextbegeleider zal binnen het team reflecteren over deze afweging, waardoor hij zich geargumenteerd en met ruggensteun van het team kan verantwoorden tegenover de gezinsleden en de aanmelder. In zo’n situatie wordt het overzicht van de risicofactoren aangepast.

     

  • Ook al handelen ouders of minderjarigen niet correct in hun afspraken, ook al wordt het vertrouwen van de begeleiders geschaad, toch blijft de contextbegeleider betrouwbaarheid nastreven. Dit wil zeggen dat hij ‘zegt wat hij doet’ en ‘doet wat hij zegt’. Als er omstandigheden zijn waarin de begeleiders zelf niet betrouwbaar zijn of door gezinsleden als niet betrouwbaar aangevoeld worden, dan zal hij zelf (de eerste) stappen zetten om tot herstel te komen.

     

  • Vanuit de inzichten uit de algemene systeemtheorie en vooral vanuit de inzichten van het ‘contextueel interveniëren’, neemt de contextbegeleider een professionele houding van ‘meerzijdige partijdigheid’ aan. Dit wil zeggen dat hij àlle gezinsleden (ook de fysiek afwezige) betrekt in het in kaart brengen van de hulpvraag en in het uitwerken van de begeleiding. Dit betekent ook dat hij de schuldvraag ombuigt in een ‘aandelen-vraag’, dat hij de inzet èn de moeilijke positie van elk gezinslid evenwaardig ter sprake brengt (dus zowel wat het ‘destructief’ als het ‘constructief recht’ betreft).

    Bij voorstellen in begeleidingsacties wordt gestreefd het mandaat van elk gezinslid te krijgen (ook het afwezige of niet betrokken gezinslid).

  • Hulpverlening in een ernstige problematische opvoedingssituatie is vaak een subtiel afwegen van gedrag van gezinsleden ‘onder’ en ‘boven’ de grens. En er zijn diverse soorten grenzen:Grenzen bewaken

    • persoonlijke grenzen: fysieke, pedagogische, psychologische en existentiële grenzen van de hulpverlener (soms wordt hij over zijn eigen grenzen getrokken, vanuit vertrouwdheid met het probleemgedrag of te groot ‘geduld’)
    • individuele grenzen van de minderjarige en de ouder (bv. decreet rechtspositie, privacy-wetgeving, beroepsgeheim, …)
    • maatschappelijke grenzen (waarin de persoonlijke grenzen van de hulpverlener ingebed zijn, alsook de rechtsgrenzen t.a.v. de minderjarige)
    • de grenzen ten aanzien van de veiligheid en de ontwikkelingskansen van de minderjarige(n)
    • de grenzen van veiligheid van andere gezinsleden door risicogedrag of een verergerende risicosituatie (bv. stijgend alcoholmisbruik)

    Het dagcentrum De Twijg hanteert bij het begin van de begeleiding een fiche ‘grensoverschrijdend gedrag’ en communiceert hierover met de gezinsleden:

    Als grenzen intens of doorheen een neergaand proces in het gedrang komen, zal het dagcentrum tijdig de aanmelder de hoogte brengen. De begeleider communiceert zijn bezorgdheid ook binnen het team. Indien het gedrag leidt tot het opschorten of beëindigen van de hulpverlening, wordt vanuit een teamreflectie een motivatie geformuleerd.

  • Met dit werkprincipe bedoelen we twee dingen:

    • Als er in het begeleiden verborgen agenda’s waargenomen worden, of ontwijkgedrag, of uitstelgedrag, of meermaals merken dat ‘woorden’ en ‘gedrag’ elkaar niet aanvullen, … zal dit op het teamoverleg ter spraken komen om daarna als ‘begeleidingsthema’ in de gezinsgesprekken op tafel gelegd worden. Hiertoe kan het circulair bevragen helpend zijn. Soms wordt dit door een co-begeleider van het gezin geïnitieerd. Belangrijk hierbij is dat we hoger genoemde werkprincipes niet uit het oog verliezen: ons begeleidingsmandaat, het aanklampend begeleiden, het appeleren op ouderlijke verantwoordelijkheid.
    • Maar ook op een ander niveau is het belangrijk om helder en eenduidig met de context te communiceren: als we – in het bewaken van begeleidingsgrenzen – vaststellen dat het risico voor de minderjarige toeneemt en we zelf meer en meer verontrust geraken, dan moeten we dit zelf op tafel leggen. En dit vooraleer we beroep doen op een gemandateerde voorziening of de intesectorale toegangspoort. Om de eigen begeleidingspositie duidelijk te houden is het ‘durven doorpraten’ een belangrijk werkprincipes. Als na dit doorpraten de verontrusting wel benoemd is, maar het benoemen op de context geen effect heeft, kan het dagcentrum de begeleiding aanbrengen bij andere meer ingrijpende vormen van jeugdhulp.

  • Moeten we niet een Q-norm inbouwen bij het begin van de begeleiding > duur van de begeleiding en medewerking van de gezinsleden > wat is ‘vrijwilligheid’ die de doelen niet haalt ? Kan je dan meerdere jaren RT begeleiding aanbieden?

 

Geef een reactie